Skip to Content
📄 3. Financiële afspraken Hervormingsagenda

3. Financiële afspraken Hervormingsagenda


  1. In dit hoofdstuk en de bijbehorende bijlagen staan de financiële afspraken die het Rijk en gemeenten over de Hervormingsagenda hebben gemaakt. Rijk en gemeenten bepalen de financiële kaders voor de maatregelen uit de Hervormingsagenda vanuit hun specifieke taak en verantwoordelijkheid in het stelsel; 
  2. Rijk en gemeenten zijn, vanuit te onderscheiden rollen maar in een gedeelde verantwoordelijkheid, gecommitteerd aan het realiseren van een goed werkend, beter beheersbaar en financieel houdbaar jeugdzorgstelsel;
  3. De voorliggende Hervormingsagenda met voornemens en maatregelen tot en met 2028 vormt daarvoor de basis; 
  4. Beide partijen erkennen dat dit een bijzonder grote opgave is die veel van hen en van andere bij de uitvoering betrokken partijen vraagt, ook in de context van de maatschappelijke en economische actualiteit. 

3.1 Een structureel beter financieringsmodel voor de jeugd

  1. Rijk en gemeenten zijn beiden van mening dat de huidige financieringssystematiek voor het jeugddomein niet houdbaar is en niet goed past bij de interbestuurlijke verhoudingen in het jeugddomein. Daarom gaan we samen voortvarend aan de slag met een beter passend en bestendig financieringsmodel, waarin sturingsmogelijkheden, medebewind/beleidsvrijheid, financiële verantwoordelijkheden en de wijze van financieren in balans zijn; 
  2. Een nieuw financieringsmodel moet meer duidelijkheid en voorspelbaarheid voor beide partijen bieden, een passende verdeling van risico’s weerspiegelen, en voorkomen dat financiële discussies de inhoudelijke domineren. Ook moet rekening worden gehouden met de toekomstige (en bijbehorende) bekostiging van de eugdbescherming, zoals deze wordt uitgewerkt in het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming
  3. Uitgangspunt is dat de financieringssystematiek ondersteunend is aan de inhoudelijke beweging van de Hervormingsagenda die Rijk en gemeenten gezamenlijk beogen. Er wordt lering getrokken uit andere modellen, we maken gebruik van de nieuwe ramingsmethodiek van het CPB en werken slagvaardig aan de verdere opbouw van goede en tijdige datavoorziening op macro- en microniveau; 
  4. Dit nieuwe model wordt uitgewerkt in samenhang met de voorgenomen vernieuwing van het financieel en interbestuurlijke instrumentarium zoals aangekondigd in het coalitieakkoord. De contourennota van 11 juli 2022 beschrijft de stappen die het huidige kabinet wil zetten om te komen tot een nieuwe financieringssystematiek, op korte en langere termijn, en schetst een aantal vertrekpunten hiervoor. Centraal hierbij staat een goede balans tussen financiën voor medeoverheden en de taken waar zij voor staan, met meerjarige stabiliteit en helderheid over hun meerjarig financieel kader. Daarnaast dient het financieel en interbestuurlijk instrumentarium, specifiek het uitkeringsstelsel richting medeoverheden, beter aan te sluiten op taken en de wettelijke kaders van waaruit die taken worden toebedeeld.


3.2 Maatregelen Hervormingsagenda gericht op verbetering jeugdzorg en financiële beheersbaarheid van de uitgaven

  1. Vertrekpunt voor de Hervormingsagenda is het advies van de Commissie van Wijzen. De hierin opgenomen structurele besparing van €1 mld. vanaf 2027 vormt de financiële doelstelling;
  2. De maatregelen zoals opgenomen in deze gezamenlijke agenda zijn zo goed als mogelijk kwantitatief gevalideerd (zie bijlage 2). Voor een deel van de maatregelen (ruim €650 mln.) is overeenstemming over de mogelijke haalbaarheid van deze maatregelen. Voor de overige circa €380 mln. is de raming van een aantal voornemens en maatregelen met meer onzekerheden omgeven met betrekking tot de opbrengst en uitharding daarvan. Specifiek geldt dat er overeenstemming is dat het Rijk met ondersteuning van gemeenten een nadere afbake-ning van de reikwijdte van de jeugdhulpplicht vaststelt, wat in belangrijke mate dit laatste deel van de besparing moet realiseren. We nemen de invulling hiervan voortva-rend ter hand; 
  3. Beide partijen spannen zich volledig en gezamenlijk in om de afgesproken voornemens en maatregelen in de Hervormingsagenda in gang te zetten en uit te voeren en ook anderszins beleid te voeren om de financiële doelstelling van de agenda te realiseren; 
  4. Met de uitvoering van de agenda zijn transitiekosten en investeringen voor de uitvoering van maatregelen gemoeid. Deze maken onderdeel uit van het totale meerjarige financiële kader dat is afgesproken. Voor een deel van deze transitiekosten en investeringen verloopt financiering via het gemeentefonds en voor een deel via begroting VWS. In bijlage 2 staat de verdeling hiervan;Voor 2024 en 2025 stelt het Rijk respectievelijk €89 mln. en €196 mln. extra beschikbaar ten opzichte van het advies van de Commissie van Wijzen. De extra tijd die het sluiten van dit akkoord heeft gekost en de aanpassing van regelgeving die nodig is zijn mede de aanleiding hiervoor. Met deze extra middelen wordt het ingroeipad van de besparingsreeks verzacht;
  5. De in het coalitieakkoord opgenomen aanvullende besparing in het kader van de Jeugdwet van structureel €511 mln. is voor rekening en risico Rijk en valt buiten de Hervormingsagenda. Gemeenten zullen hun medewer-king verlenen waar dat nodig is, aan de uitvoering van de betreffende maatregelen. Deze zijn anders dan en in aanvulling op de voornemens en maatregelen in de Hervormingsagenda. Ook dienen de maatregelen tijdig duidelijk en uitvoerbaar te zijn. Vinden de maatregelen geen of onvoldoende doorgang, en worden de kosten voor gemeenten daardoor niet lager, dan worden gemeenten daarvoor via het gemeentefonds gecompenseerd; 
  6. Hierover wordt duidelijkheid gegeven uiterlijk in het voorjaar van T-1 van het jaar waarin de aanvullende besparingen zijn opgenomen. Omdat provincies de wettelijke toezichtstaak vervullen zal het ministerie van BZK gaan overleggen met de provinciale toezichthouders om een werkbare afspraak te maken over de gemeente-lijke begroting en de aanvullende besparingen uit het coalitieakkoord. Concreet zal het ministerie van BZK de afspraak voorleggen aan de provinciale toezichthouders dat gemeenten in de meerjarenraming van de begroting rekening mogen houden met een besparing van €500 mln. in 2025, €500 mln. in 2026 en vanaf 2027 €511 mln. structureel als gevolg van maatregelen die het Rijk zal uitwerken. Onderbouwing hiervoor is dat het realiseren van de aanvullende besparing van structureel €511 mln. een Rijksverantwoordelijkheid is. Het Rijk draagt het budgettaire risico ingeval (een deel van) deze maatrege-len geen of niet tijdig doorgang vinden. 


3.3 Monitoring van de Hervormingsagenda (verkeerslicht/vangrail) 

  1. De financiële maatregelen dienen te worden voorzien van een implementatieplan op basis van de taakverdeling in de Hervormingsagenda. Op basis hiervan wordt de monitor ingericht; 
  2. Om gaandeweg zicht en grip te houden op voortgang en effecten van de gemaakte afspraken in de Hervormingsagenda wordt vanaf 2023 een jaarlijkse monitor opgesteld op basis van beschikbare en aanvul-lende data die wordt verzameld. Deze monitor wordt gaandeweg doorontwikkeld;
  3. De voortgang wordt jaarlijks bestuurlijk besproken. Wijkt de voortgang van de inspanningen dan wel de financiële effecten significant af van wat is afgesproken, dan wordt bestuurlijk besloten over uit te voeren beheersmaatrege-len. Deze maatregelen moeten uitvoerbaar zijn en er moet rekening gehouden worden met effecten op andere terreinen. Er kunnen diverse oorzaken zijn voor afwijkin-gen zoals niet geleverde inspanningen, gebrekkige keuzes dan wel uitvoering, aangescherpte of nieuwe ramingsin-zichten en autonome ontwikkelingen. De monitor dient ook om van te leren en bij te sturen waar nodig en mogelijk; 
  4. Met deze afspraken over monitoring wordt zo goed mogelijk voorkomen dat een risico resteert naar de toekomst toe en problematiek wordt doorgeschoven. Eventuele tegenvallers moeten tijdig inzichtelijk worden gemaakt, zodat beide partijen direct noodzakelijke maatregelen kunnen nemen. Bij het bijsturen wegen het Rijk en gemeenten telkens zowel het belang van de kwaliteit van zorg als het belang van de beheersbaarheid mee;
  5. De ontwikkeling en de uitvoering van de monitor Hervormingsagenda en de bijbehorende periodieke rapportages worden bij een onafhankelijke partij belegd en de monitor dient ook als input voor de deskundigencommissie. Op basis van het doel, de kaders en de te zetten stappen is een taakopdracht voor een nader te bepalen onafhankelijke partij opgesteld. Aan deze taakopdracht wordt een basisset indicatoren toegevoegd waarmee de voortgang van de afspraken in de Hervormingsagenda inzichtelijk wordt gemaakt. Zie bijlage 3 voor de randvoorwaarden van de indicatoren en voorbehouden bij de basisset.

 

3.4 Deskundigencommissie en inspanningen van beide partijen

  1. Conform het advies van de Commissie van Wijzen wordt een commissie van deskundigen ingesteld die een zwaarwegend advies zal geven aan het bestuurlijk overleg ten aanzien van de uitvoering van de maatregelen en de gepleegde inspanningen, mede in relatie tot de uitgavenontwikkeling (‘mid-term review’); 
  2. De commissie wordt gevraagd in januari 2025 en januari 2028 een advies te formuleren, in aanvulling op de jaarlijkse bestuurlijke overleggen op basis van de monitor;
  3. De commissie adviseert ten aanzien van de uitvoering van de Hervormingsagenda 2023-2028 op het volgende: 
    1. Beoordeelt of de beweging in het stelsel die partijen met elkaar willen maken door de uitvoering van de voornemens en maatregelen wordt gerealiseerd. Het gaat hierbij enerzijds om een beweging naar een inhoudelijke verbetering van (de uitvoering van) het stelsel en anderzijds een beweging naar een financieel houdbaar stelsel;
    2. Beoordeelt gegeven de afspraken in de Hervormingsagenda de inspanningen van Rijk en gemeenten en de bijbehorende (structurele) opbrengsten, zowel landelijk, regionaal als voor een representatieve steekproef van gemeenten. Daarbij besteedt de commissie ook aandacht aan mogelijke knelpunten en de inspanningen van andere partijen die van belang zijn voor de uitvoering van de Hervormingsagenda; 
    3. Signaleert tevens relevante ontwikkelingen die van belang zijn voor de ontwikkeling (van de uitvoering en kosten) van het jeugdhulpstelsel. Daarbij gaat het onder meer om maatschappelijke en economische ontwikkelingen zoals toenemende druk op bestaans-zekerheid en het mentale welzijn van jeugdigen;
  4. Alle voornemens en maatregelen samen hebben invloed op de feitelijke uitgavenontwikkelingen; de effecten van de afzonderlijke voornemens en maatregelen zijn gaandeweg moeilijk te onderscheiden op de totale uitgavenontwikkeling. Daarom beziet de commissie vooral de ontwikkeling van de totale uitgaven ten opzichte van het meerjarig financieel kader (zie bijlage 1); 
  5. Daarnaast past de commissie de volgende principes toe:
    1. Gemeenten en Rijk zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van de maatregelen waarop zij kunnen sturen conform hetgeen daarover is afgesproken in de Hervormingsagenda. Indien zij dit niet of niet geheel doen dan ligt het financiële risico naar rato van geleverde inspanning hiervoor bij henzelf; 
    2. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor een doelmatige en doeltreffende uitvoering van de Jeugdwet; 
    3. Gemeenten dragen de financiële verantwoordelijkheid voor bovenwettelijke initiatieven;
    4. Onvoorziene omstandigheden en autonome groei vallen onder verantwoordelijkheid van het Rijk.
  6. Brengt op basis van hierboven genoemde kader advies uit over hoe om te gaan met een uitgavenontwikkeling die afwijkt van het overeengekomen meerjarig financieel kader. Het kan hierbij gaan om voorstellen voor bijsturing of anderszins te treffen maatregelen en/of wie verant-woordelijk is voor het dekken van eventueel ontstane tekorten, conform artikel 108 van de Gemeentewet. 
    De commissie betrekt bij dit advies nadrukkelijk:
    1. De door het CPB op te leveren middellange termijn raming voor de uitgaven aan het jeugdstelsel;
    2. De mate waarin aanpassing van de (verdere oploop naar de) structurele reeks aan de orde is;
    3. De eventuele compensatie voor de jaren waarop het advies betrekking heeft (vanaf 2023);
    4. De staat van de gemeentefinanciën en de impact van het jeugddossier op de bredere gemeentelijke dienstverlening. 



Terug naar inhoudsopgave