Skip to Content
📄 2.2 Jeugdhulp steviger verbinden aan aanpalende domeinen zoals het onderwijs, volwassenen-ggz en bestaanszekerheid

2.2 Jeugdhulp steviger verbinden aan aanpalende domeinen zoals het onderwijs, volwassenen-ggz en bestaanszekerheid

Geen koppeling met Bijlage 2?

1

2.2.0 Opgave:

Zoals hiervoor aangegeven, is het van belang dat de problemen in de context van het gezin worden opgepakt. Niet altijd is jeugdhulp voor een kind de meest passende hulp, bijvoorbeeld omdat problemen worden veroorzaakt door stress of schulden van ouders. Geldzorgen, problematische schulden of leven rondom de armoedegrens zorgt in gezinnen voor veel leed en verdriet, eenzaamheid en uitsluiting. Hierdoor ontstaan ook hardnekkige achterstanden op andere gebieden, zoals mentale en fysieke gezondheid, onderwijs, werk, opvoeding en veiligheid. Bovendien wordt deze problematiek vaak doorgegeven aan volgende generaties. 


Daarom is het van belang bestaans-, inkomens- en woonzekerheid te versterken, participatie te bevorderen en kansenongelijkheid tegen te gaan. Dit vraagt om ondersteuning van kind en gezin en investeringen in aanpalende domeinen zoals het onderwijs, volwassenen-ggz en bestaanszekerheid zowel door het Rijk als door gemeenten. Dit vraagt ook om goede afspraken over de grenzen van domeinen heen over rollen en verantwoordelijkheden. Het is daarbij van belang dat de hulpvraag van de jeugdige en het gezin ook echt wordt gehoord en dat er mét hen een aanpak wordt ontwikkeld. Het betrekken van ervaringsdeskundigheid is hierbij cruciaal. Al deze maatregelen en investeringen zijn nodig voor het realiseren van een vermindering van het beroep op jeugdhulp. Wanneer blijkt dat benodigde verbeteringen en afspraken beter op hun plek zijn binnen andere akkoorden en domeinen, dienen deze daarbinnen wel als zodanig concreet te worden benoemd.


Gegeven bovenstaande opgave zijn in deze agenda afspraken opgenomen over het verbeteren van de verbinding met aanpalende domeinen, zoals het onderwijs, volwassenen-ggz (inclusief verslavingszorg) en bestaanszekerheid. Deze paragraaf sluit nauw aan bij paragraaf 2.1 ‘Reikwijdte’. Aan het slot van de paragraaf worden ook afspraken genoemd die soms ontstaan rond het volwassen worden van de jeugdigen: de 18-/18+ problematiek.

2

2.2.1 Problemen in de context van het gezin oppakken

Het is van belang dat problemen in de context van het gezin worden opgepakt. Niet altijd is jeugdhulp de meest passende hulp. Daarom is het versterken van de verbinding met domeinen zoals het onderwijs, bestaanszekerheid/schulden en volwassenen-ggz noodzakelijk. Hoe we dat doen, beschrijven in de volgende paragraaf.


3Afspraken
  1. Het Rijk bevordert met het wetsvoorstel ‘Aanpak meervoudige problematiek sociaal domein’ (Wams) â€“ dat op 30 januari 2023 bij de Tweede Kamer is ingediend – gelijktijdige inzet van hulp uit andere domeinen in geval van ernstige meervoudige problematiek in de context van het kind en gezin.35 Parallel aan jeugdhulp wordt hulp vanuit andere domeinen aangeboden (Participatiewet, Wet gemeentelijke schuldhulpverlening en domein wonen alsmede (volwassenen)zorg op basis van de Wmo 2015, Zvw of Wlz) om de problemen gelijktijdig, integraal en bij de bron aan te pakken. De gemeente wijst in dergelijke gevallen een coördinator aan. Het wetsvoorstel ‘Wams’ bevat een bepaling waarmee de Jeugdwet op dit punt wordt aangepast.  

4

2.2.2 Onderwijs en Kinderopvang

Onderwijs en kinderopvang zijn onderdeel van de sociale en pedagogische basis waarin kinderen opgroeien. Kinderen groeien op in de driehoek van thuis, school/opvang en straat (en online). Hoe sterker en inclusiever deze basis is, hoe beter en preventiever vragen en problemen die bij opgroeien horen, in het gewone leven kunnen worden opgepakt. De ambities en investeringen van het kabinet om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren en de kinderopvang toegankelijker te maken voor meer kinderen van werkende ouders zijn daarom van groot belang om deze basis te versterken. 

Voor kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte is het belangrijk dat eerst gekeken wordt wat er op school of op een opvanggroep kan worden gedaan of veranderd om in deze behoefte te voorzien. Het ‘normaliseren’ van gedrag, het bieden van een aangepast onderwijsprogramma of aanbod, extra inzet of aanbod vanuit passend onderwijs of een pedagogisch medewerker, die meekijkt met een leerkracht of op de groep en die tips geeft hoe om te gaan met gedragsproblemen, is in veel gevallen voldoende. Zeker in wijken of op scholen waar meer kinderen met intensieve of complexe zorgvragen zijn, biedt een collectieve inzet – een jongerenwerker, jeugdgezondheidszorgmedewerker of jeugdhulpmedewerker die beschikbaar is voor een groep kinderen die dit nodig hebben – veel voordelen. Ook in de kinderopvang is er steeds meer collectief aanbod in de vorm van plusopvang (Kamerbrief Onderzoeken Kinderopvang | Kamerstuk | Rijksoverheid.nl). Dit is extra ondersteuning op de reguliere kinderopvang, vaak gefinancierd door gemeenten vanuit de Jeugdwet. Met een collectieve aanpak wordt zowel het onderwijs als de reguliere opvang inclusiever en kunnen meer kinderen met ondersteuningsbehoefte samen met andere kinderen in de buurt naar dezelfde opvang.

5

Afspraken: 

  1. Het Rijk investeert in 2023 en de daaropvolgende jaren in de versterking van de onderwijskwaliteit (hiervoor is reeds vanaf 2022 en oplopend tot 2024 structureel â‚¬1 mld. beschikbaar gesteld vanuit het coalitieakkoord) en heeft de ambitie de ondersteuning op scholen te versterken en zo onder meer kansengelijkheid te bevorderen (voor het bevorderen van kansengelijkheid is vanaf 2022 en oplopend tot 2025 structureel €1 mld. beschikbaar gesteld vanuit het coalitieakkoord). Deze programma’s moeten, samen met partijen, nog nader worden uitgewerkt. Hierbij wordt ingezet op: 
    1. De verbeteraanpak passend onderwijs en het verbeteren van de aansluiting tussen onderwijs en zorg. Ook wordt ingezet op collectief aanbod van zorg en onderwijs. Daarover worden over de grenzen van de domeinen heen goede afspraken gemaakt;
    2. Het Rijk werkt aan een landelijke norm voor de basisondersteuning in het kader van passend onderwijs. Deze landelijke norm geeft aan welke onderwijsondersteuning elke school minimaal moet kunnen bieden aan de leerling. Dit geeft meer duidelijkheid aan leerlingen, ouders, leraren en scholen over welke ondersteuning minimaal op school aanwezig moet zijn en wat daarvoor moet worden gedaan. De norm wordt ontwikkeld in verschillende stappen, waarbij de eerste een ontwikkeling op drie ondersteuningsgebieden is (lezen/spellen en dyslexie, meer- en hoogbegaafdheid, en leergedrag);
    3. Tevens wordt door het Rijk gewerkt aan het programma ‘School en omgeving’, waarmee het kabinet investeert in een omgeving die kinderen en jongeren optimaal ondersteunt in hun ontwikkeling. Door extra activiteiten als cultuur, sport, techniek en huiswerkbegeleiding ontdekken leerlingen waar ze goed in zijn, wat ze leuk vinden, en doen ze extra vaardigheden op zoals samenwerken en creatief denken. Dit jaar is gestart op 127 plekken en in het voorjaar van 2023 komen de eerste resultaten van onderzoek en monitoring beschikbaar; 
    4. Rijk, VNG en andere partijen gebruiken tevens goede ervaringen met brugfunctionarissen, zoals onder andere ingezet in Zaandam, Zutphen en Groningen, om de ondersteuning dicht bij ouders en leerlingen te versterken. Juist op school kan ondersteuning eraan bijdragen dat kleine problemen klein blijven, door vroeg te signaleren en lichte hulp dichtbij te hebben. Dit kan zijn in de vorm van schoolmaatschappelijk werk, welzijnswerk, jeugdhulp (bv. schoolpsychologen), of bredere ondersteuning op sociaal gebied. Dit ondersteunt tevens leraren en bijvoorbeeld intern begeleiders, en versterkt het contact tussen school en wijk.
  2. Gemeenten, onderwijs, opvang en zorg zorgen gezamenlijk voor een meer collectief aanbod van ondersteuning en zorg in het onderwijs en de opvang. Afspraken hierover worden nader uitgewerkt in de â€˜Verbindingsroute opvang, onderwijs en zorg’ die in 2023 beschikbaar is:
    1. In deze samenwerking wordt expliciet vastgesteld welke vragen in de collectieve ondersteuning worden beantwoord en op welk moment er individuele jeugdhulpvoorziening nodig is. De collectieve ondersteuning is hierbij voorliggend. Groepsgerichte voorzieningen hebben bovendien de voorkeur boven een individueel gerichte aanpak; 
    2. Op basis van het onderzoek ‘Naar collectieve financiering van Zorg in Onderwijstijd’ wordt uitgewerkt hoe zorg in onderwijstijd collectief in het onderwijscluster 3 en 4 wordt ingezet vanuit de Jeugdwet en de Wlz.36 Tevens wordt zowel een scherpere definiëring en afbakening van zorg- en onderwijstaken beoogd als handelingsperspectieven voor de zorg-, jeugdhulp- en onderwijsprofessionals.37 Indien aanpassingen in wet- en regelgeving nodig zijn, dan draagt het Rijk daarvoor zorg;
    3. In deze werkagenda staan de acties die de komende jaren worden uitgevoerd om de samenwerking te verbeteren en hiervan te leren. Het gaat daarbij onder meer om niet-vrijblijvende afspraken over de samenwerking van verschillende professionals, organisaties en bestuurders, waaronder de hiervoor genoemde afspraken over collectief aanbod van ondersteuning en zorg, inclusief collectieve financiering. Daarnaast wordt aangesloten bij het experiment OZA, dat is gestart op 1 januari 2023 en als inbreng dient voor een wetswijziging gericht op betere samenwerking en organisatie van onderwijs en zorg op één locatie en bij het experiment Wlz-zorg in onderwijstijd. Ook wordt verbinding gelegd met bestaande (lerende) netwerken, zoals het Steunpunt Passend Onderwijs, Met Andere Ogen en de Gelijke Kansen Alliantie/School en Omgeving.
  3. Het financieringsstelsel van de kinderopvang wordt voor werkende ouders eenvoudiger en begrijpelijker. Daarbij wordt het voor ouders makkelijker om arbeid en zorg te combineren. Om de kosten de dekken is structureel â‚¬2,3 mld. beschikbaar gesteld (oplopend vanaf 2022). Hiermee wordt de ondersteuning en de sociale en pedagogische basis die de opvang biedt toegankelijker voor werkende ouders.

6

2.2.3 Volwassenen-ggz

In veel gezinnen waar jeugdhulp wordt ingezet, speelt ggz-problematiek, waaronder verslavingsproblematiek bij de ouders. Die problematiek is van invloed op de jongere en andersom. Het is daarom belangrijk voor de effectiviteit van de zorg voor het gehele gezin dat de samenwerking tussen de jeugdhulp en volwassenen-ggz goed verloopt. Om die reden zetten we in op het vergroten van mogelijkheden om beter samen te kunnen werken en samen te leren vanuit het brede sociaal domein en met de volwassenen-ggz en vice versa. We steunen daarbij op de afspraken zoals die zijn gemaakt in het Integraal Zorgakkoord (IZA) dat in september 2022 is getekend.

7

Afspraken:

  1. Rijk, VNG en betrokken partijen werken uit hoe betere samenwerking tussen de jeugdhulp en de volwassenen-ggz kan worden gerealiseerd, opdat in de gezinscontext vanuit een gedeelde visie integrale zorg kan worden geboden. Bij dit vraagstuk worden tevens de uitkomsten betrokken van het door ZonMw uit te voeren onderzoek naar (a) de vraag hoe de samenwerking tussen volwassenen-ggz en jeugdhulp te versterken is; (b) de proeftuinen vanuit het Toekomstscenario kind- en gezinsbescherming en (c) de binnen de volwassenenzorg bestaande wachtlijsten die in het kader van IZA worden aangepakt; 
  2. Rijk, VNG en betrokken partijen operationaliseren daarnaast de mogelijkheden die het IZA creëert. In het IZA is afgesproken:
    1. Er komt een werkgroep ‘Domeinoverstijgende bekostiging’. Deze werkgroep werkt in ieder geval oplossingen uit voor: 
      1. Financieren van zowel betalingen als investeringen alsook het verdelen van baten die in een ander domein vallen in het algemeen;
      2. Consultatie, multidisciplinair overleg, verkennend gesprek, coördinatie en medicatieadvies ggz; 
      3. Projectleiders samenwerkingsorganisaties en andere indirecte kosten; 
      4. Indirecte tijd door medewerkers van zorgaanbieders en welzijnsorganisaties in het bijzonder.
  3. Per 2024 verhogen we het maximumaantal uren poh-ggz (+4 uur) per normpraktijk in segment 1 van de beleidsregel huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg ten behoeve van netwerkzorg en het inzetten van e- health modules, beide in het kader van huisartsgeneeskundige zorg;
  4. Gemeenten en de ggz vinden het van belang de thema’s voor de komende periode te benoemen en vast te leggen in een voorlopige werkagenda. Hiervoor wordt op korte termijn, maar uiterlijk in 2023, een werkagenda opgesteld, waarbij wordt aangesloten op de reeds bestaande ontwikkelagenda toegankelijkheid en wachttijden ggz. Ook in deze agenda is er aandacht voor rollen en verantwoordelijkheden;
  5. In het IZA is € 160 mln. als specifieke investering geoormerkt voor transformaties in de volwassenen-ggz.

8

2.2.4 Bestaanszekerheid

Jeugdzorg kan niet los worden gezien van (de situatie van) het gezin waarin een jeugdige opgroeit. Ook niet v an de situatie waarin een jongvolwassene terecht komt na jeugdzorg. Zo blijkt uit het CBS dashboard â€˜Schuldenproblematiek in beeld’38 dat huishoudens met problematische schulden vaker jeugdzorg hebben (5,8%) dan huishoudens zonder problematische schulden (2,8%) en dat zo’n 37% van alle huishoudens moeite heeft met rondkomen. Onder hen bevinden zich opvallend veel jongeren tot 35 jaar. De verwachting is dat deze percentages door de actualiteit met grote koopkrachtverliezen voor de lagere en middeninkomens verder zullen toenemen. Gelet op de cijfers van het CBS en de huidige ontwikkelingen is er alle reden om, ook vanuit het oogpunt van het voorkomen van een beroep op jeugdhulp, in te zetten op het voorkomen en tegengaan van geldzorgen, armoede en schulden, maar ook huisvestingsproblematiek. Dit vraagt een inspanning van het Rijk en gemeenten.

9

Afspraken:

  1. Het Rijk zet met de volgende programma’s en investeringen in op verbeteringen. Ook deze programma’s worden samen met partijen nog nader uitgewerkt. Het is daarom op voorhand niet te zeggen wat het precieze effect op de vraag naar jeugdhulp zal zijn. Wel zijn ook hier voldoende aanwijzingen dat positieve ontwikkelingen rondom bestaanszekerheid een positief effect hebben op de vraag naar jeugdzorg:
    1. Het programma ‘Betaalbaar wonen’39: wonen in een goed, duurzaam en betaalbaar huis in een leefbare wijk is een eerste levensbehoefte, onderdeel van de Nationale Woon- en Bouwagenda.40 Veel Nederlanders kunnen op dit moment echter geen passende woning vinden. Het is de prioriteit van dit kabinet te zorgen voor een woning voor iedereen. Daarom wil het kabinet de woningbouw versnellen via genoemde agenda en programma. Concreet is de inzet tot 2030 900.000 nieuwe woningen te bouwen, waarvan tweederde in het betaalbaar segment. Voor deze nieuwe woningbouwimpuls wordt incidenteel €1 mld. uit het gemeentefonds genomen om over een periode van 10 jaar te verstrekken aan medeoverheden. Daarnaast worden stappen ondernomen om meer geschikte en betaalbare huisvesting voor jongeren beschikbaar te stellen; 
    2. Het Programma ‘Een thuis voor iedereen’, onderdeel van de Nationale Woon- en Bouwagenda41 richt zich op mensen die zich in een kwetsbare situatie bevinden, waaronder jongeren. Het gaat om mensen die hun leven (opnieuw) op moeten bouwen en vaak naast een sociale huurwoning extra zorg of begeleiding nodig hebben. Denk aan mensen die dakloos zijn, waaronder 5.000 jongeren onder de 18 jaar, die uitstromen uit een intramurale (zorg)instelling of detentie, statushouders en mensen met sociale of medische urgentie. Daarnaast gaat het om arbeidsmigranten, studenten en woonwagenbewoners. Het programma heeft als doel om te zorgen voor voldoende betaalbare woningen voor al deze aandachtsgroepen, met een evenredige verdeling over gemeenten en met de juiste zorg, ondersteuning en begeleiding. Om dit doel te realiseren maken Rijk, provincies, gemeenten en woningcorporaties afspraken over bouw, toewijzing van woningen en ondersteuning. Welke afspraken dit zijn, staat gedetailleerd omschreven in het programma.42 Voor dit programma is tussen 2022-2024 een totaalbedrag van €100 mln. beschikbaar;
    3. Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid43: Met dit programma worden de eerste stappen gezet voor een langjarige inzet van het Rijk om samen met gemeenten en andere lokale partijen de leefbaarheid en veiligheid in 20 stedelijke focusgebieden in 19 steden weer op orde te krijgen en de bewoners weer perspectief te bieden. Het Volkshuisvestingsfonds (totaal 4 x €150 mln. in 2023-2026) vormt voor dit programma een belangrijke bouwsteen. Bij de inzet van andere generieke Rijksmiddelen, zoals die op basis van het coalitieakkoord beschikbaar zijn, zal op basis van prioritering aanvullend geld al dan niet beschikbaar komen voor deze focusgebieden;
    4. Aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden44: Het Rijk ambieert de volgende doelstellingen met deze aanpak geldzorgen, armoede en schulden en zet daar ook middelen voor in:
      1. - Een halvering van het aantal mensen in armoede in 2030 (t.o.v. 2015); 
      2. - Een halvering van het aantal kinderen dat in armoede opgroeit in 2025 (t.o.v. 2015); 
      3. - Een halvering van het aantal huishoudens met problematische schulden in 2030. Dit draagt bij aan de doelstelling om het aantal mensen in armoede te halveren.
  2. Gemeenten leggen betere verbindingen in de uitvoering van maatregelen in het brede sociaal domein, zodat deze ook maximaal effect sorteren in gezinnen. In de propositie ‘De winst van het sociaal domein’45 geven gemeenten aan dat het belangrijk is om het sociaal domein als investeringsmogelijkheid en niet als kostenpost te zien. Juist door zorg te voorkómen en de totale kosten van zorg en ondersteuning terug te brengen. En door de investeringen in andere domeinen terug te verdienen: een gezondere samenleving, een sterkere arbeidsmarkt en een aantrekkende economie (hefboomwerking van het sociaal domein); 
  3. Als onderdeel van het convenant ‘Stevige lokale teams’ (zie paragraaf 2.3.1) ontwikkelt de VNG een kader voor domeinoverstijgend werken, speciaal gericht op jeugdproblematiek. Bij de inrichting hiervan wordt gebruik gemaakt van c.q. aangesloten op de doorbraakmethode en andere succesvolle voorbeelden van domeinoverstijgend werken en de daarmee door gemeenten en relevante veldpartijen opgedane ervaringen en inzichten bij de toepassing hiervan. Het Rijk en de VNG maken als onderdeel van het bestuurlijk kader afspraken over de bekostiging. Hierbij wordt gekeken naar alternatieve bekostiging, zoals een revolverend fonds.

15

2.2.5 18-/18+ problematiek

Eerder is al verwezen naar de inzet van hulp uit andere domeinen (Participatiewet, Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, vanuit het domein wonen alsmede somatische en (volwassenen)zorg op basis van de Wmo, Zvw of Wlz). Ook de overgang van de jeugdhulp naar de volwassenenzorg op 18-jarige leeftijd vraagt blijvende aandacht en verbetering. 
Voor de groep jongeren die 18 wordt en niet langer inhoudelijk aangewezen is op zorg en ondersteuning vanuit de Jeugdwet geldt dat ze de jeugdhulp (veelal) moet verlaten. Het vroegtijdig aangaan van het gesprek over de toekomst, het zorgen voor een woning, voor werk of opleiding, voor inkomen, voor verdere begeleiding en zorg als dit nodig en gewenst is, maakt dat een jongere mét een toekomstperspectief de jeugdhulp kan verlaten. Dit voorkomt dat jongeren onnodig lang in de jeugdhulp blijven of dat ze dak- en thuisloos raken als gevolg van een gat in opvang en begeleiding. Alle bij de jongere betrokken partijen maken daarom samen tijdig afspraken over het vervolg en wat nodig is wanneer één van de randvoorwaarden nog niet gereed is. Voor jongeren die 18 worden en waar verlenging van de zorg en ondersteuning vanuit de Jeugdwet inhoudelijk noodzakelijk is, wordt inzet van verlengde jeugdhulp geregeld, zoals reeds opgenomen in de Jeugdwet.

16

Afspraken:

  1. Het Rijk zorgt dat de kennis die de afgelopen jaren is opgedaan over samenwerking en succesfactoren gebundeld en verspreid wordt om ervoor te zorgen dat deze jongeren een goede overgang maken; 
  2. Het Rijk werkt onder andere concreet aan de hardvochtigheden in de Participatiewet, aan huisvesting voor jongeren die zich in een kwetsbare situatie bevinden (zie hiervoor), aan een agenda passend onderwijs MBO en aan een urgentieregeling voor woningtoewijzing. Daarnaast blijft de groep jongeren in een kwetsbare positie op de agenda van de betrokken ministeries in het sociaal domein en worden zo nodig aanvullende maatregelen getroffen; 
  3. Jeugdhulpaanbieders en gemeenten committeren zich om voor en met deze jongeren tijdig een toekomstperspectief te formuleren, voordat zij de jeugdhulp op hun 18e verlaten. Concreet betekent dit dat elke jongere die jeugdhulp ontvangt een persoonlijk ontwikkel- of toekomstplan heeft met niet-vrijblijvende afspraken waarin de ‘Big 5’ (wonen, werk/school, inkomen, welzijn en support) leidend is. Het plan is van de jongere zelf, de eigen specifieke behoeften staan centraal. Het NJi heeft een handreiking opgesteld die bij deze gesprekken betrokken wordt en waarbij de ‘Big 5’ het uitgangspunt is. Ook krijgt dit onderwerp de aandacht bij de verdere uitwerking van kwaliteitskaders (paragraaf 2.5); 
  4. Vanuit de Toekomstagenda ‘Zorg en ondersteuning voor mensen met een beperking’ wordt in beeld gebracht welke knelpunten mensen met een licht verstandelijke beperking ervaren in de overgang van zorg naar ondersteuning tussen de verschillende wetten (Jeugdwet, Wmo, Wlz, Zvw en ook forensische zorg) en wordt op zoek gegaan naar oplossingen voor deze knelpunten. Hierbij is er bijzondere aandacht voor de knelpunten van jongeren die uitstromen uit behandeling vanuit de 
    (tijdelijke) Wlz-indicatie.


Terug naar hoofdstuk 2