Skip to Content
šŸ“„ 2020 Stelsel in Groei

2020 Stelsel in Groei


Bron: Rijksoverheid


201231 Stelsel in Groei.pdf
pdf


In het onderzoek is gekeken naar het structurele tekort bij een doelmatige en doeltreffende uitvoering van de Jeugdwet


Om te bepalen wat het structurele tekort is bij een doelmatige en doeltreffende uitvoering van de Jeugdwet, hebben we in het onderzoek het bestaande kostenniveau in 2019 als uitgangspunt genomen. Vervolgens hebben we onderzocht of er in dat huidige kostenniveau tijdelijke extra kosten zitten, naar aanleiding van een boeggolfeffect; dat zou immers betekenen dat het structurele tekort lager is. Tot slot hebben we gekeken naar de mogelijkheden om doelmatiger te werken en mogelijkheden voor het Rijk om het kostenbeslag te verminderen, om te komen tot het structurele tekort bij een doelmatige en doeltreffende uitvoering. Alle keuzes in het onderzoek zijn afgestemd met een begeleidingsgroep en een stuurgroep.


De basis voor het tekort bedraagt 1,6 - 1,8 miljard euro, uitgaande van kosten en budget 2019


Op basis van een vergelijking van de kosten van gemeenten en het budget in 2019 blijkt dat de basis voor het tekort tussen de 1,6 miljard euro en 1,8 miljard euro bedroeg. Het tijdelijke extra budget (400 miljoen euro in 2019) is niet meegenomen, omdat het doel is om het structurele tekort te berekenen. Aan de kostenkant zijn niet alleen kosten voor individuele voorzieningen meegenomen (4,7 miljard euro), maar ook kosten voor de toegang en intensiveringen in lokale teams en het voorliggend veld (0,7 tot 0,9 miljard euro). Volgens de beleidstheorie van de Jeugdwet is het immers juist de bedoeling dat gemeenten investeren aan de voorkant. Zowel voor individuele voorzieningen als voor het voorliggend veld zijn de kosten met name vanaf 2017 gestegen.


De kostenstijging voor individuele voorzieningen jeugd wordt veroorzaakt door achterblijvende uitstroom en hogere kosten per cliƫnt per jaar


Uit het onderzoek blijkt dat het aantal cliĆ«nten in jeugdhulp de afgelopen jaren is gestegen. De instroom is in die jaren constant gebleven. Wel maken relatief meer gezinnen met hogere inkomens gebruik maken van jeugdhulp, met name ambulante jeugdhulp. Dit roept de vraag op of de juiste doelgroep bereikt wordt. Juist bij gezinnen met lagere inkomens werd immers meer verborgen problematiek verwacht die door het lokaal organiseren van jeugdhulp aan het licht zou kunnen worden gebracht. De stijging in het aantal cliĆ«nten wordt veroorzaakt doordat de uitstroom structureel lager is dan de instroom. De kosten per cliĆ«nt per jaar nemen ook toe, dus dit wordt niet veroorzaakt door ā€˜waakvlamcontactenā€™. De jeugdhulp per cliĆ«nt is dus duurder geworden, en duurt langer. Het uitgangspunt om er zo vroeg mogelijk bij te zijn leidt tot hogere kosten binnen de Jeugdwet

Onderdeel van de beleidstheorie van de Jeugdwet is dat een brede inzet op preventie en vroegsignalering leidt tot kostenbesparing binnen de Jeugdwet. Een belangrijke conclusie in het onderzoek is dat deze aanname niet terecht is. Daarmee is niet gezegd dat preventie en vroegsignalering niet zinvol zouden zijn. Voor kinderen, jongeren en gezinnen is het immers positief als problemen voorkomen worden. Het is ook mogelijk dat deze investeringen leiden tot kostenbesparingen in andere wettelijke kaders. Op basis van het onderzoek is echter duidelijk dat de kosten binnen het jeugddomein, op enkele uitzonderingen na, door beter en steviger in te zetten op preventie en vroegsignalering eerder hoger dan lager worden.


Zowel kosten als baten van integraal werken vallen breder dan het jeugddomein


In dit onderzoek zijn interventies en maatregelen binnen het jeugddomein in relatieve afzondering onderzocht. In de praktijk zijn deze echter sterk verweven met zowel kosten als baten in andere domeinen. Waar het gaat om de effecten van preventie en vroegsignalering, en van diverse vormen van interdisciplinaire afweging, is langduriger onderzoek naar kosten en baten in verschillende maatschappelijke domeinen nodig.

Gemeenten hebben een aantal mogelijkheden om doelmatigheidswinst te behalen: er kan 190 ā€“ 240 miljoen euro bespaard worden met vijf onderzochte maatregelen

In het onderzoek zijn verschillende maatregelen onderzocht waarmee gemeenten doelmatiger kunnen werken, en daarmee de kosten van de uitvoering van de Jeugdwet kunnen verminderen. Van deze maatregelen hadden er vijf een positief effect:
- Invoering van een POH-jeugd bij huisartsen (62 ā€“ 88 miljoen euro);
- Tijdige doorstroming naar de Wlz als kinderen daarvoor in aanmerking komen (59 tot 85 miljoen euro);
- Het verplaatsen van jeugdhulp in groepsverband naar kinderopvang en bso (49 tot 78 miljoen euro);
- Hulpverlening in lokale teams, waarbij hoogopgeleide medewerkers in de toegang een randvoorwaarde zijn (- 4 tot 8 miljoen euro);
- Een duidelijker afbakening tussen jeugdhulp en onderwijs (0,7 tot 2 miljoen euro).

Met de invoering van deze maatregelen kan tussen de 190 en 240 miljoen euro per jaar bespaard worden binnen de Jeugdwet.


Het effect van sommige sturingsmogelijkheden is beperkt door de negatieve financiƫle effecten van preventie en vroegsignalering


Veel van de onderzochte maatregelen hadden als onderdeel van de werkzame mechanismen een inzet op vroegsignalering, om daarmee op termijn hogere kosten te voorkomen. Het onderzoek naar preventie en vroegsignalering, om de veronderstelde boeggolf te analyseren, heeft echter laten zien dat dit (binnen de Jeugdwet) slechts in specifieke gevallen tot verlaging van de kosten leidt. Dat betekent dat het effect van verschillende maatregelen lager is uitgevallen dan vooraf wellicht verwacht werd.


In het onderzoek zijn concrete besparingsopties onderzocht op basis van de huidige uitgangspunten van de Jeugdwet


Het onderzoek vormt een basis voor de gesprekken over het budget voor de Jeugdwet. Het is dus van belang dat de uitkomsten niet alleen in theorie haalbaar zijn, maar ook in de praktijk. Daarom is voor het berekenen van mogelijkheden om doelmatiger te werken aangesloten bij de feitelijke mogelijkheden die gemeenten hebben, en is onderzocht of deze gekwantificeerd konden worden op basis van de ervaringen van gemeenten die deze maatregelen al uitvoeren. Deze gemeenten doen dat in lijn met de huidige interpretatie van de uitgangspunten van de Jeugdwet, dus de uitkomsten van de maatregelen zijn daar ook op gebaseerd. We zien dan ook dat sommige onderzochte maatregelen geen besparing opleveren, terwijl dat op grond van ervaringen in andere stelsels wel de verwachting was, of niet te kwantificeren zijn. Als de uitgangspunten van de Jeugdwet of de interpretatie daarvan veranderen, bijvoorbeeld naar aanleiding van dit onderzoek, kunnen maatregelen anders uitpakken.

Daarnaast zijn niet alle mogelijke suggesties onderzocht om tot verlaging van de kosten te komen. Op basis van het volume-onderzoek, waarin duidelijk werd dat de toename in het aantal cliƫnten niet door toenemende instroom maar achterblijvende uitstroom veroorzaakt wordt, zou het sturen op snellere uitstroom nog een aanknopingspunt kunnen bieden voor gemeenten. In het onderzoek zijn geen maatregelen naar voren gekomen die voldoende concreet waren en draagvlak hadden bij de begeleidingsgroep en de stuurgroep. Nu het belang van tijdige uitstroom inzichtelijk is, is het mogelijk dat hier andere keuzes in gemaakt worden, met andere uitkomsten tot gevolg.


Op basis van de huidige uitgangspunten is het structurele tekort 1,3 tot 1,5 miljard euro


Om het structurele tekort te bepalen, hebben we gekeken naar het tekort in 2019, en vervolgens naar de vragen in hoeverre de kosten naar verwachting nog zullen dalen door een verwacht boeggolf-effect; en welke mogelijkheden gemeenten hebben om doelmatiger te werken binnen de huidige uitgangspunten van de Jeugdwet.
- Op basis van het onderzoek hebben we geconstateerd dat het tekort in 2019 tussen de 1,6 en 1,8 miljard euro bedroeg.
- Op basis van de analyse van preventie en vroegsignalering hebben we geconstateerd dat er eerder sprake is van een verhoging van het waterpeil dan van een boeggolf, en dat de kosten dus niet zonder meer zullen dalen. Wel kan verwacht worden dat de algemene transitiekosten die aan een dergelijke grote verandering gerelateerd zijn op den duur wegvallen; daarbij gaat het om ongeveer 56 miljoen euro per jaar, voor tien jaar, gerekend vanaf de decentralisatie.
- Daarnaast hebben we geconstateerd dat gemeenten 190 tot 240 miljoen euro kunnen besparen door doelmatiger te werken.

Daarmee komt het structurele tekort uit tussen 1,3 en 1,5 miljard euro.


Met de invoering van een inkomensafhankelijke eigen bijdrage kan er nog 0,8 tot 1,2 miljard euro bespaard worden


Een beleidsoptie voor het Rijk die onderzocht is, is het invoeren van een inkomensafhankelijke eigen bijdrage. Daarbij hebben we gekeken naar een uiterste optie: een inkomensafhankelijke eigen bijdrage voor alle vormen van jeugdhulp, waarbij dus alleen jeugdbescherming en jeugdreclassering niet zijn meegenomen. Op basis daarvan kan er naar verwachting tussen 0,8 en 1,2 miljard euro bespaard worden. Deze besparingen vallen uiteraard (fors) lager uit als gekozen wordt voor een inkomensafhankelijke eigen bijdrage voor bepaalde vormen van jeugdhulp of als de eigen bijdrage inkomensonafhankelijk wordt.
Ook moet in de afweging rekening gehouden worden met de verwachte negatieve effecten op het welzijn van jeugdigen en hun gezinnen, en de verwachte toename van kansenongelijkheid, zorgmijding, schuldenproblematiek en kosten in andere wettelijke kaders.


Onterechte aannames onder de Jeugdwet hebben bijgedragen aan het ontstaan van het Tekort


In de Jeugdwet zitten verschillende aannames die ertoe leiden dat het voorzieningenniveau hoger wordt, met een hoger kostenniveau tot gevolg.
- Sinds de decentralisatie hebben gemeenten volop ingezet op preventie en vroegsignalering, in de veronderstelling dat hiermee op termijn de kosten binnen de Jeugdwet zouden dalen. Toen in de volgende jaren de kosten bleken te stijgen, is die inzet in sociale lokale teams en voorliggend veld verder verstevigd. De analyse van het effect van preventie en vroegsignalering laat zien dat een brede inzet op preventie en vroegsignalering ook op termijn niet leidt tot een afname van kosten, maar eerder tot een stijging van het waterpeil. Deze inzet lijkt niet de oorzaak van de stijging in het jeugdhulpvolume (de instroom neemt immers niet toe), maar leidt wel tot een stijgend voorzieningenniveau (en daarmee stijgende kosten) in voorliggend veld.
- Daarnaast wordt in de Jeugdwet het belang benadrukt van ā€˜doen wat nodig isā€™. Dit komt tot uiting in de uitgangspunten van integraliteit en ruimte voor professionals. Op het niveau van een individueel kind is echter niet altijd duidelijk wat nodig is. Als een extra sessie op basis van wetenschappelijke inzichten niets toevoegt, maar een gezin wel extra vertrouwen geeft om weer op eigen kracht door te gaan, kan gesteld worden dat hij nodig is. Zo kan ā€˜doen wat nodig isā€™ onbedoeld leiden tot langere trajecten, en daarmee tot een hoger voorzieningenniveau. Er zijn echter ook kosten aan verbonden.
De stijgende tekorten zijn daarmee tenminste voor een deel een direct gevolg van de beleidstheorie waaraan Rijk en gemeenten zich gezamenlijk verbonden hebben voorafgaand aan de decentralisatie.

De conclusies geven aanleiding tot een discussie over de bedoeling van jeugdhulp


Een brede inzet op preventie en vroegsignalering leidt weliswaar niet tot lagere kosten in de jeugdzorg, maar kan nog wel invloed hebben op kosten in andere wettelijke kaders, en heeft daarnaast een positieve invloed op het welzijn van jeugdigen. Uit het onderzoek blijkt dat door deze inzet het voorzieningenniveau met name voor lichtere problematiek (waarvoor geen individuele voorziening ingezet wordt) gestegen is naar aanleiding van de Jeugdwet.

Tegelijkertijd is de vraag of het huidige kostenniveau op termijn houdbaar is. Op basis van het huidige onderzoek constateren we dat steviger inzetten op preventie en vroegsignalering niet zal leiden tot een verlaging van het kostenniveau binnen de Jeugdwet. Daarmee ontstaat er een noodzaak om het gesprek te voeren over de bedoeling van de jeugdhulp, en welk voorzieningenniveau daarbij gewenst is. Een eventuele aanpassing van dit voorzieningenniveau is een afweging die op politiek niveau gemaakt moet worden. Dit onderzoek kan een basis bieden voor een expliciete en onderbouwde afweging.
Op basis van dit onderzoek constateren we dan ook dat er een stevig tekort is op de middelen jeugd, en dat binnen het huidige stelsel dat tekort in potentie nog stevig verder kan stijgen.

Daarmee lijkt er naast een eventuele bijstelling van het budget meer nodig is om tot een beheersbaar kostenniveau te komen, zoals een discussie over het voorzieningenniveau, de omschreven maatregelen ter vergroting van doelmatigheid en strakke sturing om meer grip te krijgen op jeugdhulp. In de volgende paragrafen gaan we in op adviezen hierover aan Rijk en gemeenten.


8.1 Adviezen voor het Rijk


Bezie de tekorten in de context van de beleidstheorie van de Jeugdwet


In het onderzoek hebben we geconstateerd dat er bij doelmatige en doeltreffende uitvoering van de Jeugdwet een structureel tekort is van 1,3 tot 1,5 miljard euro. Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat de hoogte van dit tekort, en de beperkte mogelijkheden om dit met doelmatigheidsinspanningen verder omlaag te brengen, nauw samenhangt met de beleidstheorie van de Jeugdwet. Het is van belang om in gesprekken over oplossingsrichtingen deze samenhang te erkennen en daar rekening mee te houden in de duiding van het tekort.


Herijk de financiƫle aspecten van de beleidstheorie van de Jeugdwet


De impliciete aanname achter de uitgangspunten van de Jeugdwet is dat de doeltreffendheidswinst van een betere uitvoering opweegt tegen het doelmatigheidsverlies van meer maatwerk en een groter bereik. Uit het onderzoek blijkt dat dit niet het geval is. We adviseren daarom dit financiƫle aspect van de beleidstheorie van de Jeugdwet te herijken. Uit de analyse blijkt namelijk dat het kostenniveau zonder aanpassing van de uitgangspunten zal blijven stijgen, terwijl de beleidstheorie suggereert dat ze zullen dalen.


Voer ā€“ in samenspraak tussen Rijk en gemeenten ā€“ een fundamentele discussie over het gewenste voorzieningenniveau


Door de onterechte aanname over de financiĆ«le effecten van preventie en vroegsignalering hebben gemeenten in de afgelopen jaren hard gebouwd aan de opbouw van een voorliggend veld waarin zoveel mogelijk jeugdigen goed geholpen kunnen worden. Ook is er op verschillende plekken gepoogd om professionals meer ruimte te geven voor eigen afwegingen. Het onderzoek laat echter zien dat deze werkwijze, met een stevige inzet op ā€œer eerder bij zijnā€ en meer ruimte voor professionals, niet tot een verlaging van de kosten op de lange termijn gaat leiden.

Deze conclusie roept fundamentele vragen op: hoeveel geld hebben we als maatschappij over voor het welzijn en de mogelijkheden tot ontwikkeling van kinderen? Waar voelen we ons als maatschappij verantwoordelijk voor, en wat moeten gezinnen zelf oplossen? Nu blijkt dat de kosten binnen de Jeugdwet niet omlaag te brengen zijn door meer preventie en vroegsignalering, zijn dergelijke politieke vragen onvermijdelijk. Om die vragen te beantwoorden en vervolgens de (eventueel) benodigde verandering in gang te zetten is de inzet van zowel het Rijk als gemeenten nodig. Dit vraagt dus dat zij hier samen over in gesprek gaan, om een gezamenlijke basis te leggen voor een oplossing voor de structurele tekorten.


Betrek ook mogelijkheden in andere wettelijke kaders bij de afweging over het Voorzieningenniveau


In dit onderzoek hebben we voornamelijk gekeken naar interventies en effecten binnen de
Jeugdwet. Veel problematiek die uiteindelijk leidt tot jeugdzorggebruik, zoals schuldenproblematiek, ontstaat echter elders. Gemeenten hebben vanuit hun bredere verantwoordelijkheid invloed op sommige van die domeinen; tegelijkertijd zijn hun mogelijkheden om deze problemen op te lossen vaak beperkt. Zo zijn gemeenten verantwoordelijk voor schuldhulpverlening, maar met het Rijk als grootste schuldeiser zijn er stevige beperkingen aan wat daarin van gemeenten verwacht kan worden. Op andere belangrijke domeinen ā€“ in het bijzonder onderwijs en kinderopvang ā€“ hebben gemeenten zelfs wettelijk gezien weinig invloed.
De mogelijkheden voor gemeenten om aan een brede pedagogische basis te werken, zijn in de praktijk dus in hoge mate beperkt. Het is van belang dat het Rijk in de oplossing voor het jeugdhulpprobleem voorbij de Jeugdwet kijkt, en ook expliciete verantwoordelijkheden neerlegt bij andere partijen die vanuit hun rol en verantwoordelijkheid kunnen bijdragen aan die brede pedagogische basis.


Als aanpassingen aan het voorzieningenniveau gewenst zijn, neem dan voldoende tijd om tot dit niveau te komen


Het aanpassen van het voorzieningenniveau, en dan vooral het verlagen van het voorzieningenniveau, gaat niet van de ene op de andere dag. De samenleving is inmiddels gewend aan een grotere rol van de overheid bij lichte problemen, en het vraagt een cultuurverandering bij gemeenten, jeugdzorgorganisaties en de gehele maatschappij om dit terug te draaien. Als de afwegingen over het voorzieningenniveau ertoe leiden dat aanpassing gewenst is, adviseren we het Rijk daarom dan ook om voldoende tijd te nemen om tot het gewenste voorzieningenniveau te komen.


Houd bij een overgang rekening met transitiekosten


Een eventuele aanpassing van het voorzieningenniveau zal daarbij ook vragen van gemeenten dat ze anders gaan werken. Waar het beleid zich nu richt op het uitbreiden van het voorliggend veld, kan een discussie over het gewenste voorzieningenniveau met zich meebrengen dat op zoek gaan naar verborgen problematiek minder wenselijk wordt gevonden, of dat hier een scherpere selectie in plaats vindt.
Dat betekent dat gemeenten in elk geval werkprocessen zullen moeten aanpassen, en vermoedelijk ook zullen moeten investeren in opleiding en training. Op basis van de inzichten uit het onderzoek kan verwacht worden dat de wijziging niet in Ć©Ć©n keer succesvol zal zijn. Bij een overgang moet dan ook rekening gehouden worden met transitiekosten.


Aanvaard de gevolgen van een eventuele verlaging van het voorzieningenniveau en communiceer hier eerlijk over


Rijk en gemeenten hebben gezamenlijk de beleidstheorie van de Jeugdwet omarmd, en die lijn in de afgelopen jaren beiden gecommuniceerd. Als besloten wordt tot het verlagen van het voorzieningenniveau, bijvoorbeeld door bij minder problematiek een rol voor de overheid te zien, of te sturen op het verkorten van trajecten, staan gemeenten ervoor aan de lat om dit door te voeren. Dit is echter een moeilijke boodschap, waar zij steun van het Rijk voor nodig hebben. Het is van belang dat ook het Rijk zich realiseert dat het verlagen van het voorzieningenniveau consequenties heeft en zich eraan committeert om deze consequenties samen met gemeenten te dragen. Dat betekent in lijn met de geldende bestuurlijke en financiƫle verhoudingen onder andere een heldere communicatielijn naar de samenleving, een eerlijk debat in de Tweede Kamer en grote terughoudendheid met het stellen van additionele eisen aan de kwaliteit of het voorzieningenniveau, tenzij hier extra middelen voor ter beschikking gesteld worden.


8.2 Adviezen voor gemeenten


Voer een fundamentele discussie over het gewenste voorzieningenniveau


Uit het onderzoek blijkt dat een brede inzet op preventie en vroegsignalering niet zonder meer tot een verlaging van de kosten op de lange termijn gaat leiden. Dat betekent dat in de lokale politiek een ander type afweging gemaakt moet worden: hoeveel geld heeft de gemeente over voor het welzijn en de mogelijkheden tot ontwikkeling van kinderen in relatie tot andere domeinen? Waar voelen we ons als gemeente verantwoordelijk voor, en wat moeten gezinnen zelf oplossen? Op basis van de informatie in dit onderzoek kunnen dergelijke afwegingen beter gemaakt worden, die meer ruimte geven voor lokale keuzes. Het is van belang dat binnen gemeenteraden hier het goede gesprek over gevoerd wordt.


Maak de keuze tussen de kosten en de maatschappelijke baten voor jeugdhulp expliciet


Preventie en vroegsignalering blijken weliswaar niet kosteneffectief binnen de Jeugdwet, maar kunnen wel het welzijn en de ontplooiingsmogelijkheden van de kinderen, jongeren en gezinnen verbeteren. Daarnaast kunnen er financiƫle baten in andere domeinen uit volgen, die in dit onderzoek niet gekwantificeerd zijn. Dit onderzoek is dan ook zeker geen aanbeveling om bepaalde activiteiten niet uit te voeren; wel adviseren we om zowel kosten als maatschappelijke baten van jeugdzorg expliciet te maken, zodat de afweging op basis van de juiste informatie gemaakt kan worden.


Leg een grotere nadruk op normaliseren, demedicaliseren en eigen kracht


Uit het onderzoek blijkt dat de uitgangspunten van normaliseren, demedicaliseren en eigen kracht op gespannen voet staan met de andere uitgangspunten van de Jeugdwet. Daardoor zijn zij in de afgelopen jaren op de achtergrond geraakt. Uit dit onderzoek blijkt echter dat de andere uitgangspunten weliswaar de kwaliteit van de geboden jeugdhulp (bijvoorbeeld bij integraal werken) en het voorzieningenniveau kunnen verhogen, maar weinig aanknopingspunten bieden voor een kostenbesparing. Een grotere nadruk op normaliseren, demedicaliseren en eigen kracht biedt wel enige mogelijkheden om binnen de uitgangspunten van de Jeugdwet kosten te besparen ten opzichte van de huidige situatie. In de afgelopen jaren zijn deze uitgangspunten echter beperkt geoperationaliseerd. Het is daarom van belang om dit complexe vraagstuk actief op te pakken en manieren te ontwikkelen om dit concreet te maken.


Overweeg de invoering van een POH-jeugd, het versnellen van de doorstroom naar de Wlz en het verplaatsen van jeugdhulp naar kinderopvang


In het onderzoek zijn verschillende mogelijke maatregelen waarmee gemeenten op de kosten kunnen sturen onderzocht. Het invoeren van een POH-jeugd, het versnellen van de doorstroom naar de Wlz en het verplaatsen van jeugdhulp naar kinderopvang blijken daarbij de grootste potentiƫle besparingen met zich mee te brengen. We adviseren gemeenten daarom om in elk geval de invoering van deze maatregelen te overwegen. Tijdig investeren in goede relaties met relevante partijen (huisartsen, aanbieders en kinderdagverblijven) is daarbij van belang, gezien de grote afhankelijkheid van hun medewerking.


Onderzoek belemmeringen voor uitstroom en stuur hierop


In de afgelopen periode is vaak gesteld dat de stijging van het jeugdhulpgebruik tenminste gedeeltelijk te wijten zou zijn aan een stijgende instroom, omdat de gemeenten (te) actief op zoek zouden zijn naar verborgen problematiek. Een opvallende conclusie in het onderzoek is dat de stijging in het jeugdhulpvolume niet zozeer veroorzaakt wordt door een stijgende instroom, maar door een achterblijvende uitstroom. Dit impliceert ook dat effectieve sturingsmethoden van gemeenten, in aanvulling op de maatregelen onderzocht in dit onderzoek, waarschijnlijk vooral te vinden zijn in het onderzoeken van belemmeringen voor uitstroom en het sturen op die uitstroom.
Daarbij is het van belang om te beseffen dat dit soms strijdig kan zijn met het uitgangspunt van meer ruimte voor de professional. Dit dilemma zou in het gesprek over de uitgangspunten van de Jeugdwet besproken moeten worden. Daarnaast is het van belang om te onderzoeken wanneer eerder afschalen of uitstromen verantwoord mogelijk is en hierop te handelen.


Hanteer realistische termijnen en kostenramingen voor de implementatie van nieuwe Werkwijzen


De implementatie van nieuwe werkwijzen vraagt tijd en investeringen. Complicerende factor daarbij kan bijvoorbeeld zijn dat er een afhankelijkheid is van andere partijen. Daarnaast is een verandering vaak ook niet ā€œin Ć©Ć©n keer raakā€, maar is er sprake van een cyclus van bedenken, doen, resultaat bekijken en daarop weer ingrijpen. In de beschrijving van de maatregelen hebben we steeds een indicatie opgenomen van het kostenniveau en van de termijn waarop een besparing gerealiseerd kan worden. We adviseren gemeenten om hier realistische termijnen en kostenramingen voor te hanteren.


Scherp het beleid waar nodig aan naar aanleiding van de inzichten uit dit onderzoek


Uit het onderzoek blijkt dat concrete maatregelen slechts beperkt bijdragen aan het terugdringen van de tekorten. Er is dus geen gemakkelijk recept waarmee gemeenten grip kunnen krijgen op het sociaal domein. Wel geeft dit onderzoek enkele belangrijke handvatten waarmee gemeenten hun beleid kunnen aanscherpen:
- Op basis van de kennis dat ā€˜er eerder bij zijnā€™ niet automatisch leidt tot lagere kosten binnen het bestek van de Jeugdwet kan er een betere afweging gemaakt worden over de manier waarop preventie en vroegsignalering ingezet worden.
- Ook de stijging van het mediane inkomen van gezinnen in vooral ambulante jeugdhulp kan aanleiding zijn voor een herijking van de toegang tot jeugdhulp. Hoewel ook kinderen in rijkere gezinnen met ernstige problemen kunnen kampen, roept deze verschuiving wel de vraag op of de juiste gezinnen bereikt worden.
- Het inzicht dat de stijging in volume vooral veroorzaakt wordt door achterblijvende uitstroom is aanleiding om binnen de gemeente te onderzoeken waardoor cliƫnten langer in jeugdhulp blijven en hier gericht op te handelen. Een knelpunt in de keten dat snel op of afschalen bemoeilijkt vraagt bijvoorbeeld een andere aanpak dan overbehandeling.
- Een laatste belangrijke notie is de toename in gemiddelde kosten per cliƫnt per jaar. In combinatie met de tekorten bij een deel van de jeugdhulpaanbieders en winsten bij andere, ligt het voor de hand om vormen van tariefdifferentiatie te overwegen.
- Ook maatregelen waar in dit onderzoek geen besparing voor is gevonden, kunnen met andere uitgangspunten bijdragen aan sterkere sturing. Een voorbeeld hiervan is het budgetplafond. Als een gemeente het geen probleem vindt dat (bepaalde groepen) kinderen lang moeten wachten op hulp, kan een budgetplafond bijdragen aan grip.


Het is van belang dat deze inzichten gericht ingezet worden, in samenhang met de rest van de sturing in het sociale domein.


Versterk de monitoring op beleidsdoelen, zodat tijdig bijsturen mogelijk is
Het van belang dat verschillende sturingsinstrumenten onderling consistent zijn en gebaseerd zijn op een duidelijke visie. Daarnaast is het alleen mogelijk om sturing verder te ontwikkelen als zicht is op de effecten van het gekozen beleid, zowel financieel als inhoudelijk. In het onderzoek hebben we geconstateerd dat gemeenten dit inzicht vaak beperkt hebben. Daarmee is niet duidelijk wat succesvol is en wat niet, en waar bijgestuurd moet worden. We adviseren gemeenten om de monitoring op beleidsdoelen te versterken.


8.3 Tot slot


In de afgelopen jaren hebben gemeenten, aanbieders, jeugdhulpprofessionals, andere experts hun schouders gezet onder een enorme klus: het decentraliseren en tegelijkertijd transformeren van het hele jeugdstelsel. In die jaren is ook regelmatig gereflecteerd op voortgang, waarbij geregeld werd vastgesteld dat het om taaie en complexe materie gaat, en dat de transformatie gestaag gestalte krijgt.
De lopende discussies over financiering van het stelsel maken het daarbij niet makkelijker. De verwachte financiƫle baten van de transformatie bleven uit, en de onzekerheid over de toekomstige ontwikkelingen maakte het ingewikkeld om structurele afspraken te maken over het benodigde budget.
Het doel van dit onderzoek was om een stevige basis te leggen onder dit gesprek. De uitkomsten van het onderzoek laten echter zien dat er eerst een ander gesprek gevoerd moet worden; over de uitgangspunten van de Jeugdwet en het gewenste voorzieningenniveau. De resultaten van dit onderzoek zijn voeding voor dit gesprek. De uiteindelijke afweging is aan de politiek.

Om te kunnen komen tot de inzichten die we hebben opgedaan hebben we bij een groot aantal partijen informatie opgehaald, waaronder veel gemeenten, aanbieders en experts. Wij willen iedereen die aan het onderzoek deelgenomen heeft hartelijk danken voor de openheid, de inzichten en de gegevens die jullie met ons gedeeld hebben. We hebben jullie, in Coronatijd, veel vragen gesteld, die niet altijd gemakkelijk te beantwoorden waren. We waarderen het enorm dat jullie de tijd hebben genomen om samen met ons te zoeken naar manieren om daar toch een stap verder in te komen.




Terug naar inhoudsopgave kennisbase